Finova



Obligaties


Obligaties zijn geldleningen die grote bedrijven en overheden aangaan via de kapitaalmarkt. Dit laatste houdt in dat beleggers kunnen participeren. De kapitaalmarkt is interessant omdat de te betalen rentevergoeding in de regel lager is dan bijvoorbeeld de rentevergoeding op een onderhandse lening of een bankfinanciering. In potentie zouden meer bedrijven via de kapitaalmarkt geld willen lenen maar er wordt een groot aantal eisen gesteld voordat de kapitaalmarkt aangesproken kan worden.

Voor beleggers betekenen obligaties met name zekerheid. Grote bedrijven en overheden kunnen dit nu eenmaal beter bieden dan de bakker op de hoek van de straat. Voor bedrijven en overheden is de renteverplichting op een obligatielening een financieringslast. Het management van deze bedrijven proberen de lasten zo laag mogelijk te houden. Dat is begrijpelijk, alleen voor de belegger heeft het een drukkende werking op het rendement. Bedrijven proberen met het geleende geld een rendement te behalen dat hoger ligt dan de renteverplichting. Met andere woorden, ze creëren een bepaalde meerwaarde met het geleende geld. Dit wordt een hefboom genoemd.

Normale obligaties hebben een bepaalde gemeenschappelijke kenmerken, waaronder:

  • periodieke rentebetaling (coupon rente);
  • terugbetaling van het geleende geld (faillissementsrisico uitgezonderd);
  • een nominale waarde (doorgaans 1.000 euro);
  • de koers van de obligatie die wordt uitgedrukt als een % t.o.v. nominale waarde;
  • een bepaalde kredietbeoordeling (rating);
  • een bepaalde looptijd (maturiteit).

Als een belegger geld investeert in een obligatie dan moet vooraf voldoende vaststaan dat de lener ‘goed is voor zijn geld’ ofwel voldoende kredietwaardig is. Voor professionele beleggers is het ondoenlijk om alle bedrijven en overheden te bestuderen en daar een rating aan te hangen.
Daarom zijn er gespecialiseerde bedrijven die dit doen ten behoeve van de partijen die geld willen lenen of te leen geven. De meest bekende ratingbureau’s zijn de Amerikaanse organisaties Standard & Poors en Moody’s.
Voor obligatie uitgevende instellingen zijn de kredietwaarderingen van groot belang, enerzijds omdat institutionele beleggers vaak de verplichting hebben om aankopen te beperken tot obligaties met een rating, anderzijds omdat de hoogte van de rente die over de lening betaald moet worden direct beïnvloed wordt door de rating.

En hoe lager de te betalen rente is, des te beter dit is voor de winstgevendheid van de onderneming.
Het ratingsysteem is in het onderstaande schema weergegeven:

Waardering Moody’s Standard & Poors
Beleggingswaardig Beste kwaliteit Aaa AAA
Hoge kwaliteit Aa AA
Bovengemiddeld A A
Gemiddeld Baa BBB
Speculatief Ba BB
B B
Caa CC
Ca CC
C C
D (failliet)

Er wordt nog een verdere verdeling gemaakt met een numeriek systeem:

  • Standard & Poor’s gebruikt + of -. Een A is beter dan A-, en A- is weer beter dan BBB+;
  • Moody’s gebruikt voor obligaties een 1, 2 of 3 als een verdere verdeling van iedere categorie. Een Aa1 is hoger dan Aa2 welke laatste weer hoger is dan Aa3.

De beste kredietwaardering (AAA of ‘triple A’) is voorbehouden aan slechts enkele instellingen in de wereld. Deze instellingen kunnen geld lenen tegen de meest gunstige condities. De Nederlandse overheid heeft bijvoorbeeld een AAA-rating.

Er wordt dan ook altijd gesproken over hoeveel meer men offreert boven de vergoeding die de overheid betaalt voor een lening met een zelfde looptijd. Hoe lager de kredietwaardering, des te hoger de opslag boven de overheidsrente.
De opslag wordt uitgedrukt in basispunten: 1% staat voor 100 basispunten.

De meeste obligaties die worden uitgegeven, hebben logischerwijs een lagere kredietwaardering dan AAA. Is dit een probleem? Het antwoord daarop is ontkennend. Een lagere kredietwaardering wil niet zeggen dat een failissement om de hoek ligt.
Het zegt alleen dat de kredietwaardigheid minder goed is, maar niet slecht. De kredietwaardering is uiteindelijk de uitkomst van een waarschijnlijkheidsberekening. Er is zelfs een duidelijk stijgende behoefte aan obligaties met een iets minder gunstige kredietwaardering.
De reden hiervoor is dat beleggers hun risico-rendement mogelijkheden willen uitbreiden. Afhankelijk van de risicoacceptatie van een belegger, de looptijd en de inkomensverwachtingen zijn er nogal wat mogelijkheden om uit te kiezen. Let wel, hoe beter de kredietbeoordeling (AAA) des te lager het verwachte rendement. En omgekeerd.

Het rendement van een obligatie wordt altijd uitgedrukt als het ‘effectieve rendement’. Hiermee wordt bedoeld het rendement dat een belegger gemiddeld per jaar realiseert vanaf het moment van aankoop tot aan de aflossing.
Het effectieve rendement bestaat uit twee componenten:

  • de normale rentebetalingen door de betrokken instelling. Deze rente inkomsten (couponrente) worden voor de berekening van het effectieve rendement geacht te worden herbelegd in dezelfde obligatie. Over de renteinkomsten wordt dus ook weer rendement gerealiseerd;
  • de aflossingswinst of – verlies. Obligaties kunnen boven of onder de nominale waarde worden gekocht. Het bedrag dat betaald wordt boven de nominale waarde van 100% is een verlies omdat bij aflossing van de lening 100% wordt terugbetaald.
    De belegger moet dit verlies ‘afschrijven’ over de resterende looptijd. Dit wordt omschreven als de afwaardering van de obligatie. Van opwaardering is sprake als obligaties beneden de nominale waarde worden gekocht.

Duration is de maatstaf die in obligatieland wordt gebruikt om de rentegevoeligheid van obligaties uit te drukken. Duration is afgeleid van de looptijd.
Alhoewel het niet geheel correct is, kan duration als de resterende looptijd worden beschouwd:

– hoe langer de looptijd, hoe hoger de duration en dus hoe groter de rentegevoeligheid;
– hoe korter de looptijd, hoe lager de duration en dus hoe lager de rentegevoeligheid.

Wanneer de beleggingshorizon van een belegger langer is, zijn er meer mogelijkheden om met de rentegevoeligheid te spelen. Een obligatie met een langere looptijd betekent uiteraard een hoger verwacht rendement maar ook een hogere rentegevoeligheid. Maar een langere looptijd impliceert ook meer mogelijkheden om te herstellen van een negatief koersresultaat. Hieruit kan worden opgemaakt dat de keuze voor een obligatie met een hoge duration prima samen kan vallen met een lange beleggingshorizon van de belegger. De belegger moet alleen wel uitgelegd krijgen dat de koersschommelingen soms stevig kunnen zijn en dat ook tussentijdse negatieve rendementen mogelijk zijn.